Votum & groet
Zingen: Psalm 75: 1 (Triangel Groep 1 t/m 3), 6/U alleen, U loven wij
Gebed
Zingen: Sela, Doop
Doop
Zingen: Opwekking 710/Zegen mij
Bijbellezing: Nahum 1: 7 – 2: 3
Zingen: Liedboek 1973 26: 1, 2, 4/Daar is uit ’s werelds duistre wolken
Preek
Zingen: Lied 865: 1, 2, 3/Komt nu met zang van zoete tonen
Gebed
Collecte
Zingen: DNP Psalm 97: 1, 4/Groot koning is de Heer
Zegen
Nahum 2, 1
[1] ‘Vier feest’, daar gaat het vandaag over. Vier feest, en als je Nahum mag geloven is dit eigenlijk zoiets als het elfde gebod. En meteen denk ik twee dingen. Allereerst denk ik: Feestvieren? Nahum, jongen, even rustig aan. Nahum, jongen, de wereld staat in brand. Dat kun je toch niet maken? En als tweede denk ik: ik ben er ook niet goed in. Ik ben echt een stijve Nederlander en eigenlijk ben ik er verlegen mee als iemand zegt dat er een feestje is. Maar ja, het staat er wel, in Nahum. Vier feest! Maar hoe dan?
Ik heb dit najaar een paar keer gepreekt over Nahum. Eerder een keer over Nahum 1, over de verrassende manier waarop God zich in alle geweld presenteert als de God die onverwacht goed is. En ook nog een keer over Nahum 2 en over hoe God gaat optreden tegen Ninevé en hoe dat ook echt is gebeurd. Maar daartussen in, op de grens van 1 en 2, spreekt Nahum woorden van genade. Spreekt Nahum over feest.
Natuurlijk is dan bij voorbaat duidelijk dat Nahum het tegen Juda heeft en dat Nahum het over de feesten van Juda heeft. Over het paasfeest, het oogstfeest, het loofhuttenfeest. Dat had de Heer hun letterlijk voorgeschreven in het boek Leviticus, dat die feesten gevierd moeten worden. Hun. Die feesten vieren wij niet meer op hun manier. Maar als het volk van God in de tijd vòòr Christus al zo vaak zo mooi feest mocht vieren, dan ligt het voor de hand dat het volk van God nà Christus komst nog meer reden tot feest heeft. In het begin was het woord, aan het eind is het feest. [2] ‘Vier de feesten, Juda.’ Ja, Nahum, dat gaan we doen. Vertel ons, Nahum, hoe vieren we feest zoals God het wil?
1. “Daar, over de bergen, snelt een vreugdebode. Hij kondigt vrede aan.” Dat is de profetie van Nahum in het jaar 660 voor Christus, of daaromtrent. Dat is de profetie van Nahum, vanuit Jeruzalem. De profeet nodigt je uit om naast hem op de stadsmuur te gaan staan. Turen. Turen. Kijk! Nee, kijk daar! Daar komt een boodschapper aangerend! Goed nieuws! Goed nieuws? Dat was nog maar de vraag. De profeet spreekt in Jeruzalem, maar Jeruzalem is niet de stoere stad van de machtige koningen van vroeger. Jeruzalem is een bange vogel, ineengedoken op z’n nest, die opschrikt van elk geluid. Jeruzalem, in 660 voor Christus, Jeruzalem kijkt niet vol verwachting uit naar nieuws van over de bergen. [3] Jeruzalem is als de dood als er een bode aankomt: vast nieuw onheil. Het was een barre tijd, de tijd van de Assyrische overheersing. Een barre tijd, en een bange tijd. Een tijd van oorlog, en niet van vrede.
Ik ben zo vrij om zo ook eens in onze eigen tijd rond te kijken: een bange tijd, een barre tijd. Ik doe dat niet, omdat ik zou denken dat Nahum eigenlijk over onze tijd gaat. Nahum spreekt Gods woorden in zijn tijd, daar moet je afblijven. Maar wat hij van God mag zeggen in die situatie, heeft wel degelijk iets te zeggen over hoe God in vergelijkbare situaties zal optreden. Is de situatie van Nahum te vergelijken met die van ons? Ik dacht het wel. Een bange tijd. Een barre tijd. Ik hoor van het terugkomen van de koude oorlog, ik zie conflicten die voortwoekeren, terwijl de ene crisis voor hij over is wordt ingehaald door de volgende. [4] Herkenbaar allemaal?
Maar nu zegt de profeet zegt God: “Daar, over de bergen, snelt een vreugdebode. Hij kondigt vrede aan.” In die barre tijd, in die bange tijd. Kijk, een vreugdebode. Daar moet je dus profetenogen voor hebben. Je moet een soort van helderziend zijn. Dat die bode, die daar over de heuvels rond Jeruzalem komt aanrennen, dat die man goed nieuws heeft. Je ziet alleen aan het stof dat opwaait dat hij haast heeft. Je ziet niet dat het goed nieuws is. Redelijkerwijs verwacht je een nieuwe klap. Maar nee, zegt de profeet zegt God. Goed nieuws.
Nu moet je opletten: de Geest geeft jou ook de gave van deze profetie: er is goed nieuws. Hoor je dat? De wereld mag bar en boos zijn. Maar als God reden heeft om van vreugde te spreken, dan zondig jij als jij alleen maar kan treuren en van wanhoop kan spreken. Want u hebt ook die gave van de Geest niet ontvangen om opnieuw als slaven in angst te leven. Dus, bijvoorbeeld als God je één van zijn kinderen toevertrouwt, tweed dingen. Ja, je kunt je als ouder en omgeving zorgen maken. In wat voor wereld gaat Jasper opgroeien? Maar, en dat is twee: je mag vertrouwen dat het de wereld van God zal zijn. Dus wie gelooft heeft hoop. Wie gelooft is profeet van de hoop. Mag je dan niet bang zijn en zien dat het erg is? Ja, maar… Zegt God. Ja, ellende, maar… Het is heel gemakkelijk om profeet van God te zijn. Ook vandaag. Het gaat maar om een woord: maar. Maar… er is hoop. En als je dat ene woord maar niet over de lippen kunt krijgen, moet je je bekeren. Of, dat is hier hetzelfde, luisteren. Luister maar.
[5] “Daar, over de bergen, snelt een boodschapper. Hij kondigt vrede aan.” Hij kondigt vrede aan. Het moet ons kennelijk verteld worden. Wij kijken niet om ons heen om vrolijk te zeggen ‘vrede, vrede,’ terwijl er geen vrede is. Wij graven niet diep in ons leven om houvast te vinden of zekerheid te putten uit onszelf, ‘vrede, vrede.’ Het wordt je van buiten toegeroepen: vrede! Het wordt je door God toegeroepen: vrede! En dan moet jouw reactie zijn: God, als U het zegt… Dan moet jouw reactie zijn: God, als uw profeet het ziet… dan komt er dus vrede.
2. Dus: feest! “Vier de feesten, Juda, los je geloften in.” Ehm… Wat nu? Ik weet het niet precies. En dat ligt aan mij. Ik bedoel: Nahum kon precies vertellen waartoe hij Juda mocht oproepen. Dé feesten, lees maar na in Leviticus, vier dé feesten, Juda! Het wonderlijke van de opdracht die de profeet gaf was het moment waarop hij deze opdracht gaf. In oorlogstijd. Terwijl de wachters de horizon aftastten op signalen van vijandelijke agressie, spreekt de profeet vrolijk over vreugdebodes. Een wonderlijk momént. Maar de ínhoud van de opdracht is helemaal duidelijk. Laten we de feesten vieren. [6] De feesten. Sabbat en nieuwemaansdag, pascha en oogstfeest en loofhutten. Laten we feesten. We hebben gezien dat het moment waarop deze oproep klinkt te vergelijken is met onze tijd. Maar hoe moeten wij nu feesten dan?
Voordat ik daar vanuit de bijbel en vanuit Nahum iets over wil zeggen, wil ik graag eerlijk erkennen dat we voor mijn gevoel in onze traditie als het om feestvieren aankomt ergens gehandicapt zijn. [7] Het feestvieren zit ons niet in het bloed. Nee, nu heb ik het niet over mensen die wel degelijk weten hoe je een feestje bouwt als je geslaagd bent of als Nederland wint. Ik heb het over feestvieren als kerk, om God. En het kan zijn, corrigeer me als ik fout zit, dat ik niet aanvoel hoe ik in de kerk kan feestvieren, omdat we het goede nieuws teveel vergeestelijkt hebben.
Wat ik bedoel is dit: we lezen de Bijbel en we lezen het Oude Testament en we lezen over Israël en eigenlijk denken we de hele tijd: dit is nog niet het echte werk. Want nu gaat het over Abraham en zijn volk, maar straks gaat het over de kerk. Nu gaat het over voorspoed als zegen, straks gaat het over vergeving als zegen. Nu gaat het over… vul maar in, in het Oude Testament gaat het steeds over concrete dingen. Maar dat lees je met in je achterhoofd: straks komt het echte werk en dat echte werk, het Nieuwe Testament – en dat echte werk is geestelijk. Maar ik geloof er geen hout van. Ik geloof echt wel dat God in het Nieuwe Testament meer laat zien dan in het Oude, meer van zichzelf, meer van zijn redding. Maar ik geloof niet dat God dan een stapje terug maakt. Waarom zou Hij? Gods genade blijkt groter dan we eerst dachten, niet een volkje, maar de volken, niet één landje, maar de wereld, niet 70 of 80 jaar, maar de eeuwigheid. Maar nergens lees ik dat God de concrete wereld afschrijft. Gods nieuwe wereld is geen vergeestelijkte en dus eigenlijk onherkenbare oude wereld. Gods nieuwe wereld is een begenadigde oude wereld. Vrede op aarde.
Hoe werkt dat dan met die feesten van Israël? Ik denk dat we nog wat kunnen leren van die feesten van het Oude Testament. “Vier de feesten, Juda.” Het mooie van die feesten waren dat het allemaal feesten voor onderweg waren, van a naar beter. Als je pascha vierde, midden in de nacht, lekker eten, de verhalen horen, dan dacht je terug aan de dag dat God zei: vandaag beginnen we overnieuw. Vanaf vandaag leven jullie niet langer in angst in Egypte maar in vrede bij mij. Van a naar beter. Oogstfeest: Ik zei toch dat Ik voor jullie zou zorgen? Loofhuttenfeest: Ik heb jullie toch door de woestijn heen gehaald? Ja, God, het is ons een feest zo dichtbij U te zijn. Weet je, Gods grote daden in Israël waren nog maar een voorproefje van zijn bevrijding, zijn zorg, zijn liefde in Christus. Als je toen al feest mocht vieren om die grote dingen die God had gedaan, wat heb je dan nu niet reden om nog veel beter feest te vieren. [8] Al is het oorlogstijd. Gods dáden geven reden tot feest. Dus even voor jullie, Pieter en Anne Frances, geef het Jasper mee en Bastiaan en laten we het allemaal aan de kinderen van de kerk meegeven: dat we feest mogen vieren, op de zondag, op de kerkfeestdagen, op jouw verjaardag en op die van mij, en zoveel vaker tussendoor. Want bij God is er altijd wel een reden voor een feest.
3. En meteen loop ik er weer tegen aan: ik kan er wel over praten, maar hoe geef je het vorm? Tegelijk denk ik dat jij daar ook gewoon zelf over mag nadenken en met elkaar. En om dat nadenken over feestvieren met God te stimuleren, wil ik graag in het slot van de preek nog eens onderstrepen hoe diep het gaat in Gods liefde, die de reden voor je feesten is. Dit zegt Nahum: [9] “Want nooit meer trekken schurken door je land, ze zijn volledig uitgeroeid.” Als je bij Nahum luistert naar wat hij direct in de buurt van dit vers zegt, kom je een structuur op het spoor, een vormkenmerk dat de inhoud van zijn boodschap onderstreept. Die rondtrekkende schurken in Juda, die hebben een spiegelbeeld in “iemand die tegen Ninevé optrekt.” De oproep om op de muren van Jeruzalem uit te kijken naar een vreugdebode, heeft een contrast in de oproep aan Ninevé in het volgende vers om z’n vesting te bewaren. De oproep om te feesten en je te ontspannen aan de inwoners van Juda, heeft z’n tegendeel in de mobilisatie oproep voor de Assyriërs. Feest voor vrienden, ondergang voor vijanden.
Nu weet je dat de profeet dat zei op het moment dat de muren van Ninevé nog recht overeind stonden. Hij zei dat op een moment, dat de legers van de koningen elk jaar plunderend voorbij kwamen. Goed, dat is profetie: je ziet wat gaat gebeuren, als het nog niet gebeurt. Maar het is nog erger: Nahum zegt dit op een moment, dat Jeruzalem zelf nog verwoest zou gaan worden. Hoe kan de profeet hoe kan God spreken van nooit meer schurkenstreken, als het niet alleen voorlopig nog niet voorbij is, maar nog veel erger wordt? Begrijp het goed: dit is het evangelie van de vreugdebode van de profeet: vrede voor altijd. Nooit meer strijd. Nooit meer. Heeft de profeet van God zich vergist?
Nooit meer. Nee, de profeet vergist zich niet. Dat zou je heel misschien nog kunnen denken, wanneer hij bij wijze van slip of the pen een keer zou spreken van nooit meer, terwijl er nog een en ander aan ellende moest komen. Maar het is geen vergissing. Het is structureel voor de boodschap van de profeet. Nooit meer. In die twee woorden heb je het evangelie van Gods liefde en van zijn ergernis over wat zijn liefde tegenhoudt. Nooit meer. Ik lees Nahum 1, 9: “Wat denken ze tegen hem te ondernemen? De HEER verijdelt hun plan. Juda wordt geen tweede keer bedreigd.” Nooit meer. Vers 12: “Dit zegt de HEER: Al zijn ze op volle sterkte en zeer talrijk, toch worden ze neergemaaid, het is met hen gedaan! Ik heb je gekweld, Juda, maar ik zal je niet meer kwellen.” Nooit meer.
En voordat je denkt dat het bij de stijl van Nahum alleen hoort, het hoort bij de stijl van al Gods profeten, dus bij God. Jesaja zegt: “Ontwaak, ontwaak, Sion, en bekleed je met kracht! Bekleed je met een pronkgewaad, Jeruzalem, heilige stad.” Zeg, vragen wij, wat is de reden voor die feestkleding? Jesaja vervolgt: “Nooit meer zul je worden betreden door wie onbesneden is of onrein.” Zo denkt God zelf er over. Nu moet je even boven onze ja maars uitstijgen en op Gods niveau rondkijken. God zegt: nooit meer. Maar kijk, Jeruzalem wordt verwoest. Maar kijk, de tempel wordt ontheiligd. Maar kijk, de profeten worden gestenigd. Maar kijk dan God, uw eigen Zoon gaat eraan. En God zegt alleen maar: nooit meer. Nu mag jij weten wat jij gelooft: je eigen ogen of het woord van God. Ik geloof in Jezus Christus, die eenmaal kwam om met zijn offer Gods ‘nooit meer’ waar te maken.
[10] Je hoeft niet bang te zijn, al gaat de storm te keer. Het volk van God is geen bange vogel op zijn nest. Integendeel. Hoe de vijand nog raast, wij gaan, van a naar beter, Gods feesten vieren. Net als het pascha. Omdat je gezien hebt hoe God is opgetreden tegen zijn vijanden en je op adelaarsvleugels gedragen en bij zich gebracht heeft. Je mag je feesten vieren. Net als het oogstfeest. Omdat Hij je leven vernieuwt als dat van een arend. Je mag je feesten vieren. Net als het loofhuttenfeest. Omdat wie hoopt op de Heer nieuwe kracht krijgt: hij slaat zijn vleugels uit als een adelaar, hij loopt maar wordt niet moe, hij rent, maar raakt niet uitgeput. Nooit meer. Kom jij ook op Jezus’ feest? Je wordt weer thuisgebracht.
Amen