Votum & groet Sela/Votum en groet
Zingen: Psalm 118: 1, 10/Laat ieder ’s Heren goedheid prijzen
Gebed
Zingen: Opwekking 488/Heer, ik kom tot U
Herdenken overleden gemeenteleden
Luisterlied Sela/De mensen die we missen
Bijbellezing: Romeinen 6: 1-11
Preek
Zingen: Opwekking 585/Er is een dag
Gebed
Collecte
Zingen: Opwekking 71/Jezus leeft in eeuwigheid
Zegen
[1] Nog één rivier…
I. [2] Het mooiste wat ons als volk van God was overkomen, was dat God ons bevrijdde uit de slavernij, uit Egypte. Om te beginnen was het vrij zijn zelf al iets geweldigs. Denk terug aan hoe het was vòòr God ons bevrijdde. Als je ’s morgens wakker werd, was dat van het geschreeuw van de slavendrijvers, die je aan het werk zetten, aan het werk, niet voor jezelf en voor je familie, maar voor een Farao die denkt dat hij god is, maar die in feite een dienaar van de dood is. ‘Willen we meer of minder Joden in ons land,’ had hij geroepen, en toen iedereen ‘minder’ zei had hij bevolen alle jongetjes die geboren werden te vermoorden. Maar toen kwam God en sleurde ons met veel geweld uit dat huis van de dood en maakte ons vrij. Vrij – maar proef dat woord dan op je tong en laat het tot je doordringen wat het is. Vrij zijn.
Maar bovenop die bevrijding kwam nog het besef wat dit zegt over God. De God die wij dienen, de God van Abraham, Isaak en Jakob, de Schepper van hemel en aarde, en hoe je Hem nog maar meer kunt benoemen, Hij heeft zich dus in onze bevrijding geopenbaard zoals Hij bekend wil zijn, zoals Hij ten diepste is: de God die bevrijdt, van de slavernij, van het regime van de dood. Kijk naar de goden om je heen en je ziet dat het stuk voor stuk slavendrijvers zijn, veeleisende heersers voor wie je moet kruipen. Of laat mensen zelf een god verzinnen, en het blijkt elke keer weer letterlijk een verslaving te zijn, een macht die je kapot maakt. En nu is er één God, de echte God en wij vragen met vrees en beven wat Hij wil en dit is wat Hij zegt: Ik wil dat jullie vrij zijn en leven en dansen en zingen. Wat een God!
Toen moesten we nog wel een drempel over. Dat wil zeggen: binnen een dag nadat we ontsnapt waren, liep onze weg dood. God had ons de weg gewezen in de richting van het Beloofde land, ga maar naar het oosten. Maar toen stuitten we wel op een zee en een zee, dat weet iedereen, dat is een dreiging, dat is een graf. Met de bergen links en rechts en een woeste Farao met zijn paarden en wagens achter ons, wilden sommigen van ons God al weer de rug toekeren. Toen zei God: ‘Zee? Welke zee? Laat er land zijn!’ – en kijk, de zee was weg, er was een pad dwars door de golven. Vraag ons niet hoe het kan, alles wat we weten is dit: eerst stonden we voor de zee, daarna waren we erdoorheen, zonder een schrammetje. Maar Farao en zijn leger van moordenaars en verkrachters, zij waren door de dood verslonden. Maar wij leefden.
Nu zijn we dan in de woestijn. [3] En de woestijn is wat ze is: een woestenij, geen paradijs. Eerlijk is eerlijk: God had ons wel een land beloofd, waar melk en honing stromen, maar we wisten dat we er vooreerst nog niet waren. En in de woestijn loop je tegen twee dingen aan: de bedreigingen van buiten en de bedreigingen van binnen. Eerst de bedreigingen van buiten. Ook in de woestijn lijkt de dood te heersen. Eten en drinken zijn moeilijk te vinden. Er zijn vijanden die op ons loeren en de natuur zelf lijkt ons tegen te werken. Was God zelf niet ons schild geweest, had Hij ons niet zelf voorzien van brood in de woestijn en levend water uit de rotsen, dan was het verkeerd met ons afgelopen. Maar telkens opnieuw bleek onze God te vertrouwen: Hij heeft ons niet bevrijd om ons daarna te vergeten. Integendeel, eens bevrijder, altijd bevrijder, zo zorgt Hij voor ons.
Maar dat werd wel moeilijker voor Hem, omdat bleek dat er in de woestijn ook bedreigingen van binnen waren. Om het even eenvoudig te zeggen: je kunt een mens wel uit Egypte halen, maar daarmee is Egypte nog niet uit de mens, niet uit zijn hart. In de boeken van Tolkien, In de ban van de ring, gaat het op een gegeven moment over Mordor, het land van het kwaad. Dat is waar ze heen moeten, maar dan zegt een van de reisgenoten: ‘One does not simply walk into Mordor,’ je loopt dat land niet zomaar binnen. Voor Egypte geldt het omgekeerde. ‘One does not simply walk out of Egypt,’ want Egypte was ons in het hart gaat zitten. De slavernij van toen vergaten we voor het gemak, de vijandschap, de dreiging van de dood. Het eten was er toch lekker? De vruchten zagen er toch goed uit? En slavernij, tsja, slavernij, je wist tenminste waar je aan toe was, en met een beetje onderhandelen viel het er wel uit te houden, toch? En lach er vandaag niet om, alsjeblieft. Want probeer jij in de woestijn maar eens het verlangen levend te houden naar een land dat je alleen uit de verhalen kent, terwijl om je heen de hyena’s huilen.
[4] En waar we ook nog tegenaan lopen is dit: wat moeten we nog overwinnen, komen wij dat land ooit binnen? Welke gevaren wachten ons nog in de woestijn, hoe hoog en hoe sterk zijn de muren waar we tegenaan lopen, waar moeten we nog allemaal doorheen om überhaupt het Beloofde land binnen te gaan? En naar later bleek kregen we het allemaal over ons heen, vijanden, versterkte steden en naar zou blijken ook nog een rivier. Nog één rivier, de woeste Jordaan. Hoe zou dat gaan? God schilderde ons een gave toekomst voor, maar hoe kon dat ooit waar worden?
II. Waarom herinner ik jullie vandaag zo uitgebreid aan de geschiedenis van de bevrijding van Israël? Ik doe dat omdat ik denk dat Paulus wil dat wij wat hij vertelt in zijn Brief aan de Romeinen lezen als een verhaal dat de lijnen van de Exodus volgt. [5] Of eigenlijk begint Paulus zijn verhaal in deze Brief bij de schepping en bij Abraham, maar hij komt zeker ook langs Egypte en door de woestijn. Volgens mij kun je zeggen dat Paulus, toen hij eenmaal doorkreeg dat Jezus van Nazareth de beloofde Koning van God was, dat Paulus toen opnieuw de Bijbel is gaan lezen en gezien heeft hoe het grondpatroon van de Bijbel ook het grondpatroon van Jezus’ leven is geweest. Maar dat Jezus elke keer wanneer wij mensen de fout ingingen, de goede afslag heeft genomen. En dat nu God zij dank niet het verhaal van de ondergang van Israël de samenvatting is van het verhaal van de ondergang van de mensheid en de schepping, maar dat God zij dank het verhaal van de ondergang en ópstanding van Koning Jezus ook het verhaal van de ondergang en opstanding van jou en mij en van de hele schepping is geworden.
De tekst voor mijn preek is vandaag Romeinen 6: 11. ‘Zo moet ook u uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God.’ In dit hoofdstuk beschrijft Paulus de zonde alsof het een land is, een staat, een verslavende macht. Een Egypte. [6] Daar waren we eerst. Nu kan iedereen die de God van Abraham, Isaak en Jakob een beetje kent, de Schepper van hemel en aarde, voorspellen wat er gebeurt als het volk van God zich in slavernij bevindt. Hij gaat dat bevrijden. Wat dacht je dan, je kent Hem toch? Redder heet Hij, bevrijder is Hij. En uit deze slavernij heeft Hij ons niet gered door Mozes of Aaron, want hoe je het ook wendt of keert, dat project was mislukt, maar door de hand van Hemzelf, door Jezus de Heer. In het land van de zonde gaat iedereen dood, want dat is de wet van de zonde, het loon van de zonde, de dood. [7] En toen Jezus dood was, dacht de macht van de zonde dat hij had gewonnen, 1-1=0.
Maar God rekende anders. Nu dat de macht van de zonde had gekregen waar hij recht op had, nu had hij geen claim meer op Jezus. En zoals Mozes vooraan het volk de ban van het water verbroken had, zodat wij allemaal met droge voeten door de Rietzee konden, zo heeft Jezus vooraan Gods nieuwe volk de ban van de dood verbroken en mag iedereen die hoort bij Hem heelhuids door de dood heen gaan. Hierom is het terecht dat we de doop vergelijken met de doortocht door de Rietzee. Jezus ging ons voor de dood in. Wij schuifelen angstig achter Hem aan. Hij heeft het overleefd en zo bevrijdde Hij ons. [8] Wij gaan het overleven, de zonde en de dood. We laten wel wat achter, Egypte, slavernij, zonde. Maar dat zijn geen dingen waar je warm van wordt. Waar je warm van wordt is de liefde van God in Jezus Christus.
Ondertussen zijn we nog wel in de woestijn. [9] En in de woestijn lopen we tegen twee dingen aan: de bedreigingen van buiten en de bedreigingen van binnen. Eerst de bedreigingen van buiten. Want Jezus mag de dood hebben overwonnen, om ons heen regeert de dood nog. Of iets minder zwaar geformuleerd: om ons heen gaat nog van alles kapot, inclusief wijzelf. En dus ben je geneigd, en dat was de bedreiging van binnen, ben je geneigd je houvast te zoeken bij wat houvast lijkt te geven. Een volle spaarrekening. Een fles wijn. Of je houdt het bij wat afleiding. Veel afleiding. Van alles wat een scherm heeft of een schermpje. Of je gooit het op een compromis: in de politiek kies ik voor iedereen die mijn bestaanszekerheid als Nederlander garandeert, in de kerk belijd ik dat God alléén de bestaanszekerheid van mensen uit alle volken, talen en natiën garandeert. Begrijp me goed, stem maar lekker wie je wilt, daar heb ik niks mee te maken. Maar ik stá hier en jij zít daar omdat we hebben afgesproken dat ik jou aan je doop herinner, elke week weer. Jij bent gedoopt. In Christus’ dood. Waar ben je bang voor dan?
[10] Ik weet wel waar je bang voor bent. Of liever: ik weet waar ik bang voor ben. Het zijn mooie woorden en het zijn mooie verhalen over bevrijding en over opstanding. Maar het leven om me heen vertelt een ander verhaal. Om me heen zie ik mensen sterven, mensen die me dierbaar waren. Ik zie ziekten ons bedreigen. Er ligt zo weinig manna om ons heen op het eerste gezicht, zoveel rotsen en zo weinig drinken. Vandaag, op eeuwigheidszondag, staan we stil bij de mensen die we moeten missen. Voor ons is de dood als een muur, een bedreiging. We hebben het evangelie gehoord van een land voorbij de horizon, waar heel de schepping is bevrijd, nooit meer tranen, nooit meer pijn, zekerheid, zekerheid, besef, vreugde, vrede. Maar je loopt er echt niet zomaar binnen. Nog één rivier, de doodsrivier.
[11] Paulus zegt: ‘Zo moet ook u uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God.’ Paulus zegt: maak de som. Jezus heeft met zijn dood de claim van de zonde afbetaald. Als jij je in Hem, in Koning Jezus verstopt, ben jij de kwade machten niets meer schuldig. Jouw verdriet en jouw pijn en jouw angst, wat ze ook zijn voor het aangezicht van God, ze zijn geen afrekening. Ze zijn geen bewijs van afstand tussen God en jou. Ben jij ziek, Jezus zegt: ‘Ik was daar ook, dus Ik kan bij je zijn.’ Ben jij doodsbang, Jezus zegt: ‘Ik was daar ook, dus Ik kan bij je zijn.’ Ben jij blij, ben jij sterk, ben jij vol liefde, Jezus zegt je: ‘Ik ook, Ik ook, Ik ook.’ En: ‘Moet je door het water gaan – Ik ben bij je; of door rivieren – je wordt niet meegesleurd.’ Nog één rivier. Maar je wordt niet meegesleurd. Luister, Jezus zegt: ‘Ik was daar ook, dus Ik kan bij je zijn.’ In de woorden van Paulus, 2 hoofdstukken verderop: [12] ‘Ik ben ervan overtuigd dat… wat? … dóód noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de… de wat? … de liefde van God, die Hij ons bewezen heeft in Christus Jezus, onze Heer.’ Dit belooft God: als wij sterven, weg is de rivier, weg is de dood. Thuis.
Amen.