Votum & groet
Zingen: DNP 8: 1, 2, 3/Heer, onze Heer, uw naam is groot en machtig
Gebed
Bijbellezing: Jesaja 43: 1-7
Zingen: GK 2006 Gezang 149/Zie ik sterren aan de hemel staan
Preek:
Zingen: Psalm 84: 2, 3/Zelfs vindt de mus een huis, o Heer
Geloofsbelijdenis
Gebed
Collecte
Zingen: Opwekking 807/God van licht
Zegen
Jesaja 43: 1-7
[1] Ik heb een vriend, die graag met Lego speelt. Ik vind dat wel een goed idee, dat je 53 bent en dat je nog steeds graag met Lego speelt. Of met iets anders, natuurlijk. Zolang je maar dingen blijft doen waar je plezier in hebt, zolang je maar je creativiteit blijft gebruiken om dingen te maken, die mooi zijn om te maken, om naar te kijken of te luisteren en om van te genieten. Ik denk dat als mijn vriend dat doet of als jij of ik dat doen, dat wij dan op God lijken. Van God weten we ook, hoe Hij ervan geniet om creatief te zijn, om iets moois te maken en om daar weer van te genieten. Lees maar in de Bijbel. Lees maar in Jesaja 43.
[2] Natuurlijk is God wel anders dan wij. Vandaag is het schoolzondag en het thema van deze zondag is ‘Niets is voor U (voor God) te wonderlijk.’ Eigenlijk zeg je daarmee precies wat we van God mogen denken. ‘Niets is voor U te wonderlijk.’ Je kunt naar mensen kijken of naar jezelf, maar dan merk je altijd dat je beperkt bent. God niet. God blijft steeds opnieuw verrassen. Ik denk dat Jesaja 43 precies daarover gaat. Dus vanmorgen gaan we ons verbazen over God, want: voor God is niets te wonderlijk.
Dit is hoe Jesaja 43 begint: [3] ‘Welnu, dit zegt de Heer, die jou schiep, Jakob, die jou vormde, Israël.’ Dat is een verrassend begin van dit hoofdstuk. Als ik zeg: ‘Wat schiep God?’, dan vul jij denk ik automatisch aan: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde.’ Want dat is God. Niets is voor Hem te wonderlijk, ook niet het maken van een compleet universum met ergens in een hoekje van dat universum een sterretje, dat we ‘zon’ noemen en dan als derde rots die om die zon heen draait de planeet aarde en dan op die aarde het water en het land, de atmosfeer met de waterkringloop en de aardlagen met magmakamers en wat niet al, de flora en de fauna en moet je kijken, de mens. Door God gemaakt, vol creativiteit en liefde, voor Hem om eeuwen van te genieten.
Maar nu zegt Jesaja, heel wonderlijk, dat God ook de schepper is van Jakob en de vormer van Israël. Kennelijk hoort voor God bij het genieten van wat Hij geschapen heeft ook dat Hij doorgaat met wat Hij eenmaal gemaakt heeft. Kennelijk hoort voor God bij het genieten van zijn schepping ook dat Hij iets nieuws kan maken binnen wat Hij al gemaakt heeft. Bij voorbeeld: Israël, een volk voor Hem, waarmee Hij bijzondere bedoelingen heeft. Luister maar: ‘Welnu, dit zegt de Heer, die jou schiep, Jakob, die jou vormde, Israël. [4] Wees niet bang, want Ik zal je vrijkopen, Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van Mij!’
Hè? Vrijkopen? Hoezo dan? Wat is er gebeurd? Moet je horen, dit is er gebeurd. God had iets moois gemaakt, een volk, Israël, dat helemaal van Hem was en Hij helemaal voor hen. Hij genoot ervan, hoe zij het goed hadden met elkaar en met Hem in het land dat Hij speciaal voor hen had gemaakt. Hij had er zijn goddelijk plezier in, om ze te vertellen hoe ze van het land en de dieren gebruik konden maken, zo dat alles klopte. Hij had er zijn goddelijk plezier in, om ze te vertellen hoe ze met elkaar en met Hem konden omgaan, zodat iedereen tot zijn recht zou komen. Maar weet je, dat was misgegaan. God en zijn volk, ze waren elkaar kwijtgeraakt. En dat was niet omdat God, zoals het jou en mij kan overkomen, geen zin meer had om door te gaan met wat Hij gemaakt had. Het was omdat Israël geen zin meer had om door te gaan met de God, die hen had gemaakt.
Maar zonder God was Israël niet veilig. Zonder God was de ene Israëliet niet veilig voor de andere Israëliet, de armen niet voor de rijken, de vrouwen niet voor de mannen, het land niet voor de mensen. En zonder God was Israël ook niet veilig, als volk, voor andere volken. Andere volken, grotere volken met machtige legers en talloze tanks – sorry, strijdwagens, hadden Israël aangevallen en veroverd en gevangen genomen en weggevoerd. En nu kwijnt Israël weg, ver weg, in Babel, zonder God, ja, zonder God. Wat zou God doen?
Het beeld dat Jesaja tekent in Jesaja 43 roept bij mij het beeld op van een veiling, een slavenveiling. Alsof God na verloop van tijd zichzelf herpakt en op zoek gaat naar zijn schepping, naar Israël. Een mens zou dat niet zomaar doen. Ben je gek. Als iets of iemand jou teleurstelt, nou ja, voor jou tien anderen, toch? Maar voor God is niets te wonderlijk. Hij wil zijn schepsel niet uit het oog verliezen. En als Hij ze dan op een veiling ziet staan, gaat zijn hand omhoog, voordat Hij er erg in heeft: ‘Israël! Mijn!’ ‘Wees niet bang, want Ik zal je vrijkopen, Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van Mij!’
In vers 3 en 4 legt God uit hoe Hij dat doet dan. [5] ‘Want Ik, de Heer, ben je God, de Heilige van Israël, je redder. Voor jou geef ik Egypte als losgeld, Nubië en Seba ruil Ik in tegen jou.’ Is wat Jesaja zegt dat God tegen Israël zegt. Dat is lef. Van Jesaja. En van God. Israël was drie keer niks. Liechtenstein. Nederland. Babel en Perzië waren als Rusland en China, Egypte als Amerika of India. Maar als God in Babylon Israël op de slavenmarkt ziet staan, grabbelt zijn hand al in zijn geldbuidel: ‘Hier, Egypte, Soedan, Eritrea, Ik betaal elke prijs voor Israël.’ En ik denk: niets is voor Hem te wonderlijk.
Weet je dat het ook echt zo gegaan is? Cyrus, de Perzische koning die het besluit nam dat de Israëlieten terug mochten naar hun beloofde land, diezelfde Cyrus en diezelfde Perzen veroverden later ook heel noordoost Afrika, Egypte, Nubië en Seba, het stroomgebied van de Nijl. Je gaat God echt niet tegenhouden, als Hij zijn oogappel Israël wil bevrijden. [6] ‘Jij bent zo kostbaar in mijn ogen, zo waardevol, en Ik houd zo veel van je, dat Ik de mensheid geef in ruil voor jou, ja alle volken om jou te behouden.’ Wat een God is Hij!
Maar tegelijk: wat voor God is Hij dan voor mij? Ik weet hoe deze woorden uit Jesaja woorden zijn die gelovige mensen vandaag aanspreken. ‘Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van Mij!’ Pure troost. ‘Jij bent zo kostbaar in mijn ogen, zo waardevol, Ik hou zo veel van je.’ Pure genade. Maar Jesaja zegt dat God dit in het echt tegen Israël zei en niet tegen mij. Ik zit wel in de woorden van Jesaja, maar dan als het wisselgeld dat God voor Israël overheeft, heel de mensheid, alle volken, die God opgeeft om Jakob te behouden. Ben ik nog wel bij God in beeld? Komt er een moment dat Hij ook mijn naam met liefde zal noemen? Vooralsnog is dat een open vraag. God is nog niet klaar met Israël. Laten we Hem eerst verder volgen in zijn weg met hen.
[7] ‘Moet je door het water gaan – Ik ben bij je; of door rivieren – je wordt niet meegesleurd. Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren, de vlammen zullen je niet verschroeien.’ Dat is niet normaal. Normaal is dat je niet door water kunt gaan, zonder dat het je meesleurt. Ja, door een plasje. Maar niet door een zee of door een rivier. Loop maar eens naar het westen vanaf het strand bij Hoek van Holland. Je komt geen honderd meter, voordat je onderuit gaat. Of natuurlijk naar het zuiden vanaf de pier. Na twee meter neemt de stroom je al mee. En dan hebben we het nog niet over vuur en vlammen gehad. Maar hé, we hebben het over God en God is God en voor God is niets te wonderlijk. Water? Vuur? Ik ben bij je. Ik bescherm je.
Als God het over water heeft, dan denkt elke Israëliet automatisch aan de eerste uittocht, dé uittocht, de Exodus uit Egypte. Toen hadden ze het meegemaakt, dat ze voor een muur van water kwamen te staan. Links en rechts de brandende woestijn, achter hen het leger van Egypte, voor hen de Rietzee. De uittocht, had God zelf gezegd, was zijn bevrijding van hen. Nou, mooie bevrijding. Waar moesten ze nu heen dan? Gewoon rechtdoor, had God gezegd. ‘Rechtdoor? Daar is de zee! Twee meter en we gaan onderuit!’ ‘Nee hoor,’ had God gezegd, ‘rechtdoor is een weg, dwars door de zee.’ En de Israëlieten hadden gestameld: ‘Echt waar, voor U is niets te wonderlijk.’ En nu, zegt God, nu er een nieuwe uittocht nodig is, niet uit Egypte, maar uit Babylon, nu ben Ik weer wie Ik ben, de God die bij je is.
[8] ‘Wees niet bang, want Ik ben bij je. Ik haal je nakomelingen uit het oosten terug, uit het westen breng Ik jullie bijeen. Tegen het noorden zeg Ik: Geef hier! Het zuiden gebied Ik: Laat los! Breng mijn zonen terug van verre, mijn dochters van de einden der aarde.’ Even tussendoor: wat fantastisch dat Jesaja van God mag zeggen, dat God de nakomelingen van Jakob terug gaat halen. Ze zijn er dus. Ze zullen er zijn. Kinderen van Abraham. Kinderen van God. Als God iets moois maakt, een volk voor Hem, dan blijft Hij ze trouw. Dat is zo mooi. Maar er is nog iets. Hoezo, Israël terug uit oost én west, noord én zuid? Ze zitten toch alleen in het noordoosten? Hier treedt de profetie toch een soort van buiten haar oevers….
Ja, inderdaad. De profetie, de belofte, het evangelie van God treedt buiten haar oevers. [9] ‘Allen over wie mijn naam is uitgeroepen, Ik heb ze omwille van mijn majesteit geschapen, gemaakt en gevormd.’ Aan de ene kant blijven ook deze woorden van de profeet, woorden die iets zeggen over toen. De ballingschap van Israël bleef voor een deel nog langer bestaan. Niet iedereen keerde onder koning Cyrus terug naar het beloofde land. Sommigen raakten nog veel verder verstrooid, tot in India en Arabië, tot in Turkije en Griekenland, tot in Libië en Italië en Spanje toe. En al die Joden bleven deze woorden van Jesaja lezen als woorden die in hun hart het verlangen levend hielden naar Jeruzalem. Maar er is meer.
Jesaja zelf had al eerder over Egypte geprofeteerd: ‘Wanneer de Egyptenaren de Heer aanroepen omdat ze onderdrukt worden, zal Hij hun een bevrijder sturen, die voor hen opkomt en hen zal bevrijden,’ Jesaja 19. En ook verderop in Jesaja kom je zulke gedachten van God tegen, Jesaja 45: 14: ‘Dit zegt de Heer: De Egyptenaren met hun schatten, de Nubiërs met hun rijkdom en de rijzige Sabeeërs, zij zullen komen en jullie toebehoren. Ze komen in ketenen en volgen je, ze buigen voor je en belijden: ‘Bij u alleen is een God, er is geen andere God, niet één.’ En in Jesaja 56: 6-7: ‘En de vreemdeling die zich met de Heer heeft verbonden om Hem te dienen en zijn naam lief te hebben, om dienaar van de Heer te zijn – ieder die de sabbat in acht neemt en niet ontwijdt, ieder die vasthoudt aan mijn verbond -, hem breng Ik naar mijn heilige berg, hem schenk Ik vreugde in mijn huis van gebed; zijn offers worden op mijn altaar aanvaard. Mijn tempel zal heten Huis van gebed voor alle volken.’ En nog eentje, uit het slot van Jesaja, 66: 18: ‘De tijd is gekomen om alle volken, van elke taal, bijeen te brengen. Ze zullen komen en mijn luister zien.’
‘Allen over wie mijn naam is uitgeroepen, Ik heb ze omwille van mij majesteit geschapen, gemaakt en gevormd.’ Volgens mij is er ruimte onder de grote paraplu van de naam van God. Volgens mij is er ruimte voor jou en voor mij. Volgens mij heeft God bedacht dat Hij God is en dat voor Hem niets te wonderlijk is. Volgens Mij heeft God altijd gedacht, dat Hij tenslotte niet de Egyptenaren als wisselgeld zag voor de Joden, maar dat Hij ook de Egyptenaren wilde zien als zijn schepping en herschepping, en de Nederlanders, de Rotterdammers – en de Amsterdammers, want voor God maakt het niet uit. Dat wil zeggen: wat Hem uitmaakt is dit: dat over ons zijn naam is uitgeroepen, ‘Van God!’, en dat ook wij zijn geschapen, gemaakt en gevormd omwille van zijn majesteit. En het losgeld voor ons allemaal heeft Hij in zichzelf gevonden, zijn eigen Zoon. Want voor Hem is niets te wonderlijk.
Dus hier ben jij. Gemaakt door God. Hij heeft plezier in jou, in wie jij voor zijn aangezicht mag zijn. Hij geeft je leven vorm, als de kunstenaar, de creatieve Geest die Hij is. Vergis je niet, soms moet je door water, soms moet je door vuur. Want we zijn onderweg, we zijn er nog niet. Maar Hij is bij je. ‘Omwille van zijn majesteit,’ zegt Jesaja. Zijn majesteit, zijn luister, zijn eer. Dat moet je niet verkeerd begrijpen. God ziet ons niet als een of andere verzameling, waarmee Hij goede sier kan maken. Dat heeft Hij niet nodig, Hij is God. Hij is ook niet uit op een slavenleger, met geen ander doel dan indruk te maken op zijn vijanden. Dat Heeft Hij niet nodig, Hij is God. Wat Hem het mooiste lijkt is een schepsel met wie Hij samen kan genieten van alles wat Hij is en van alles wat Hij heeft. Kennelijk kiest Hij er voor om dat nodig te hebben. Om jou nodig te hebben, zodat Hij en jij samen kunnen genieten. Te wonderlijk? Niet voor Hem.
Amen.