Votum & groet
Zingen: Op Toonhoogte 155/Zie ik sterren aan de hemel staan
De Tien Woorden
Zingen: Psalm 25: 2, 6/Heer, wijs mij toch zelf de wegen
Gebed
Lezing: Heidelbergse Catechismus Zondag 9
Zingen: Lied 913: 1, 3, 4/Wat de toekomst brengen moge
Lezing: Jesaja 63: 15 – 64: 2
Zingen: Psalm 103: 5, 7/Zoals een vader liefdevol zijn armen
Preek Jesaja 64: 7
Zingen: Opwekking 520/Wees mijn verlangen
Gebed
Collecte
Zingen: Lied 985: 1, 2, 3/Heilig, heilig, heilig
Zegen
Zondag 9.
[1] Als je God je Vader noemt, herinner je Hem aan zijn verantwoordelijkheid.
Dat je God Vader mag noemen, dat is voor gelovige mensen een soort vanzelfsprekendheid geworden. Maar weet je dan nog wel wat er eigenlijk allemaal gebeurt, als je God je Vader noemt? Volgens mij kan het helemaal geen kwaad om er nog eens bij stil te staan. ‘Vader,’ zeg je tegen God. Maar wat gebeurt er dan? Wat gebeurt er dan in jou? Wat gebeurt er dan in God? En waar ik naartoe wil vanmorgen, is dit: dat als je God je Vader noemt, dat je Hem dan herinnert aan zijn verantwoordelijkheid, aan de dingen die Hij zelf op zich genomen heeft. En als je dat doet, Hem herinneren aan zijn verantwoordelijkheid, eigenlijk gebeurt er dan iets geks. Maar goed, dat straks.
Eerst dit: ik kan natuurlijk niet precies zien wat jij ervaart als je God aanspreekt als Vader. Misschien heeft dat voor jou helemaal niets met verantwoordelijkheid of zo te maken. Oké: helemaal prima. Serieus, helemaal prima. Als ik met niet vergis is anno 2024 vooral de lieve kant van God als Vader belangrijk. [2] De kant van zorgzaamheid. De kant van omarmen. De kant van veiligheid en helemaal geaccepteerd worden. En reken maar dat dit een kant is van Gods Vader zijn, die gezien mag worden. Psalm 103: ‘Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt zich de Heer over wie Hem vrezen.’ ‘Ontfermen,’ dat is het bijbelse woord voor moederliefde. Zachter dan dat ga je het niet krijgen en liefdevoller ook niet. En ik denk dan: kennelijk hebben we dit nodig vandaag. Kennelijk ervaren we te vaak liefdeloosheid en hardheid en uitsluiting. Allemaal negatief. Terecht dat je dan het goede bij God zoekt.
Tegelijk denk ik wel dat dit beeld van God als Vader, dat Hij vol liefde is, dat dit beeld van God als Vader een kwetsbaarheid heeft, namelijk wanneer je het bouwt op die emoties vanbinnen. Misschien herken je dit wel. Geloof me, ik weet dat God van me houdt. En ik weet dat Hij van me houdt zoals een Vader van zijn kind. [3] Maar ik voel dat niet altijd. En soms is het dan zo, dat ik tegen mezelf zeg of dat iemand anders tegen mij zegt: ‘Ja, maar God is echt je Vader die je liefheeft,’ dan hoor ik het wel, maar dan raakt het me niet. God is lief – maar ik voel dat niet altijd, en dan? En dat is nog sterker bij iemand die een rotvader heeft gehad. Of een vader die de ene keer lief is en de ander keer gemeen. Dan krijg je helemaal geen positief gevoel als je God je Vader mag noemen. Kortom: God als Vader die vooral lief is: bijbels en mooi, maar niet voor iedereen altijd even goed te ervaren.
In de tijd van de Catechismus hadden ze ook hun eigen beeld bij God als Vader. Wat mij opvalt als je hun geloofsbelijdenis leest, is dat God zijn Vader-zijn voor jou vooral een uitnodiging tot geduld betekent. [4] Die uitspraak dat God als goede Vader al het kwade van mij weert of voor mij doet meewerken ten goede, daaruit spreekt een diep vertrouwen dat je met deze Vader overal uiteindelijk goed doorheen komt. En ik kan me wel voorstellen dat dat rond 1560 een overtuiging was die je nodig had. Omdat er een heleboel op stelten stond in de wereld en er een heleboel helemaal niet goed leek af te lopen. Dan bemoedig je elkaar met het geloof in God de Vader, die goed is. Bovendien, ook deze uitspraak, van God die het kwade van ons weert of voor ons doet meewerken ten goede, staat letterlijk in de Bijbel, in Romeinen 8.
Tegelijk is ook dit een beeld van Gods Vader zijn, waarmee je verkeerd of op z’n minst eenzijdig kunt uitkomen. Dat idee, dat God de slechte dingen in ons leven doet meewerken ten goede, ik zie het nog wel eens gebeuren dat gelovigen dan de neiging hebben als er iets ellendigs gebeurt, om dan meteen op zoek te gaan naar die verklaring, waarom het toch eigenlijk iets goeds is. Want God laat het toch meewerken ten goede? Mijn ervaring is dat, ook wanneer ik vertrouw dat de dingen God niet uit de hand lopen, dat wij dat maar al te vaak gewoon niet zien. [5] Achteraf wordt nog wel eens wat duidelijk, maar niet eens altijd. Maar om in de shit van iemands leven te gaan zeggen dat God er vast een goede bedoeling mee heeft, ik zeg: niet doen. Want pijn is pijn en verdriet is verdriet en slecht is slecht en God is er allereerst tegen – ook als Hij het allemaal in zijn hand kan houden.
We noemen God Vader, want dat wil Hij zelf. Veel mensen vandaag horen daar zijn liefde in – en dat is mooi. De Catechismus hoort er Gods goedheid in – dat is ook mooi. Tegelijk zie ik risico’s als je met één aspect van Gods Vader zijn aan de haal gaat. Dus is het goed om af en toe juist de verschillende kanten in het zonnetje te zetten. Dat wil ik vanmorgen doen, door vanuit Jesaja te laten zien dat als je God als Vader aanspreekt, dat er dan nog iets gebeurt, namelijk dat je dan een beroep doet op zijn verantwoordelijkheid. En ik wil dat laten zien vanuit eigenlijk het hele verhaal van Jesaja, [6] met als focus Jesaja 64, 7: ‘Toch, Heer, bent U onze vader, wij zijn de klei, door U gevormd, wij zijn het werk van uw handen.’
Jesaja heeft het hier over de tijd van de ballingschap van Israël – en dat is superrelevant voor wat hij bedoelt. De ballingschap. Israël had vroeger van God een eigen land gekregen, het beloofde land. Daar was David koning geworden en na hem Salomo en na hem nog een heleboel meer. En steeds had God gezegd: Ik ben jullie God. Ik geef jullie dit land. Ik geef jullie eten en drinken. Ik wil dat jullie mijn volk zijn en ik wil dat jullie gelukkig zijn. Dat is mijn wil. Maar doen jullie van jullie kant dan ook wat jullie echt gelukkig maak. [7] Wees mijn volk. Geef Mij eer. Respecteer je naaste en heb hem lief. Ga goed om met je buren en met vreemdelingen en ook met de aarde die ik jullie toevertrouw. Ik ben jullie God. Wees dan mijn volk.
Dat was niet goed gegaan. Ze gunden het land niet de rust die het nodig had. Ze voerden oorlogen met hun buren waar God niet blij mee was. En God zelf verruilden ze voor de eerste de beste afgod die in de mode was. Daarom waren er steeds profeten van God geweest, die ze gewaarschuwd hadden. Dat waren dus profeten, die God zelf had gestuurd. Die zeiden steeds opnieuw tegen ze: God wil jullie God zijn en Hij wil dat jullie zijn volk zijn. Keer Hem nu niet de rug toe, want dat kan niet goed aflopen. Laat Hem nu niet in de steek, want dan gaat Hij ons een keer loslaten. [8] En precies dat is wat Jesaja had zien gebeuren in de ballingschap. Het volk had God verlaten, keer op keer en eindelijk had God zijn handen van ze teruggetrokken. Onbeschermd als ze toen waren, waren ze gevangen genomen door de koning van Babel en naar Babel ontvoerd. En daar zaten ze nu. Wat nu?
Jesaja analyseert deze situatie in hoofdstuk 63 en 64. Jesaja, ook een profeet tenslotte, erkent dat de situatie is zoals God had gezegd. Zij, het volk, zaten fout, terecht dat God ze straft. Maar dan zitten ze wel op een doodlopende weg. Hoe komt het ooit weer goed tussen God en ons? Ja, we blijven ons beroepen op Gods genade, op zijn vergeving. Maar in deze hoofdstukken voegt Jesaja daar nog iets aan toe – en dat iets is zeg maar niet voor gelovigen onder de 16. Jesaja heeft het lef God erop te wijzen dat wanneer Hij hen straft met door God verlaten zijn, dat Hij, God, dan maakt, dat zij, zijn volk niet bij Hem terug kunnen komen. [9] Eigenlijk maakt Hij ons verlaters!Ik zal niet zeggen dat Jesaja God de schuld geeft van hun situatie – maar hij doet het wel. Jesaja 63: 17: ’Waarom, Heer, liet U ons afdwalen van uw wegen? Waarom hebt U ons onbuigzaam gemaakt, zodat wij geen ontzag meer voor U hadden?’ Kijk: wij zijn de klei, door U gevormd, helemaal het werk van uw handen.’ Dat klinkt hier mee, als Jesaja God aanspreekt als Vader.
Ik heb niet die vrijmoedigheid van een Jesaja om God ter verantwoording te roepen voor de ellende die ik en wij zelf over ons gehaald hebben. We hoeven ook niet per se alles uit het Oude Testament letterlijk toe te passen vandaag. Maar ik ervaar het wel als een verrijking van mijn beeld van God, dat wanneer ik Hem aanspreek als Vader, ik wel een beroep doe op zijn verantwoordelijkheid. Ik heb Hem niet gemaakt, Hij heeft mij gemaakt. Ik vorm Hem niet met mijn handen, het zijn zijn handen die mijn leven vormgeven. Ik zeg niet dat ik het wel red, dat leven van mij, het leven van de mensen om mij heen. Ik red dat niet. En daarom juist kom ik terug bij mijn God, mijn Vader. Hij die mij bedacht en gemaakt heeft en die mij op de wereld zette, heeft Hij met dat Hij mij bedacht en maakte en op de wereld zette, niet ook de verantwoordelijkheid voor mij op zich genomen? [10] Ik leer van Jesaja God mijn Vader te noemen en ik proef in Jesaja dat ik die vrijmoedigheid mag hebben om zo God te herinneren aan zijn verantwoordelijkheid.
Maar nu een stap verder: hoe reageert God dan? [11] Als je verder zou lezen in Jesaja, dan kom je er niet helemaal uit. Aan de ene kant lijkt God de uitdaging van Jesaja, dat Hij als God in feite zelf verantwoordelijk is voor hun dwaalwegen, aan de ene kant lijkt God die uitdaging van zich af te schudden. God herhaalt dat zij, zijn volk, zelf zo hardnekkig Hem de rug toe keren. Aan de andere kant belooft God in Jesaja wel iets nieuws te gaan doen, iets compleet anders, een nieuwe wereldorde. Maar even los van wat er gebeurt in die profetieën van Jesaja, als jij en ik God aanspreken als onze Vader en daarmee expres een beroep doen op zijn verantwoordelijkheid voor ons als zijn schepselen, zijn kinderen: hoe reageert God dan?
Stel, een kind zegt tegen een ouder: pap, mam, kun je me helpen? Hoe reageert een ouder dan, een gewone ouder, een goede ouder? Verschilt misschien. Als het kind 2 is, heeft het gegarandeerd hulp nodig. Maar als het 12 is, moet je haar misschien even op weg helpen, een keer voordoen en dan weet ze het zelf. En als een kind 22 is, misschien alleen een goed advies…. Ik noem God mijn Vader. Ik vraag Hem om zijn verantwoordelijkheid voor mij op zich te nemen. Hoe reageert Hij? Hoe reageert Hij, als ik oud genoeg ben om niet meer een peuter in het geloof te zijn, om niet meer een puber in het geloof te zijn, als ik oud genoeg ben om volwassen te zijn in geloof… Als ik Hem Vader noem, zou Hij mij dan niet aanspreken als zoon, als dochter van Hem? [12] En zo een beroep doen op mijn verantwoordelijkheden? Ik vind dat een boeiende gedachte.
Ik weet van één iemand, dat God Hem inderdaad aansprak als zijn Zoon. Dat was onze Heer Jezus Christus, toen Hij werd gedoopt in de Jordaan. Bij die gelegenheid gaf God Hem zijn Geest en sprak de legendarische woorden: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in Jou vind Ik vreugde!’ [13] Sommige mensen die het hoorden dachten dat het een donderslag was geweest bij heldere hemel, maar deze keer was het echt de stem van God geweest. Op deze Zoon lag de verantwoordelijkheid om te zorgen dat het weer goed zou komen tussen de hemel en de aarde, tussen God en ons. Kennelijk heeft God zich de ontzettend vrijmoedige woorden van Jesaja ter harte genomen. Jesaja zei: het is uw schuld dat wij zo hardnekkig de verkeerde kant opgaan. God zegt niet, dat Jesaja gelijk heeft. Maar God neemt het wel op zich om het probleem op te lossen. Door iets compleet nieuws, door zijn Zoon, onze Heer Jezus Christus. Eén van ons, in alles aan ons gelijk. Maar Hij zonder zonde. Om niet alleen de goddelijke Zoon van God te zijn, maar ook de menselijke zoon van God. Om te doen wat wij geroepen waren te doen. God respecteren. Onze naaste liefhebben. Goed omgaan met de schepping.
En door zijn Geest kun jij het aan. [14] Jij mag God je Vader noemen. Als je dat doet, herinner je Hem aan wat Hij op zich heeft genomen toen Hij jou op de wereld zette. Dat mag jij, die vrijmoedigheid mag je hebben. En met dat Hij zich Vader laat noemen, nodigt Hij je uit om Hem aan zijn verantwoordlijkheden te herinneren. Maar wanneer jij Hem Vader mag noemen, dan mag Hij jou zijn dochter noemen, zijn zoon. En mag Hij jou aanspreken op jouw verantwoordelijkheden als kind van Hem. En dan mag jij beginnen bij onze grote broer, bij Jezus zelf. Jij mag zien wat Hij deed, horen wat Hij zei, aanvoelen hoe de Geest die Hem vulde ook in jou aan het werk gaat. Maar dan nodigt God je wel uit om op te staan. Hij neemt de verantwoordelijkheden die meekomen met zijn Vader zijn serieus. Neem jij de verantwoordelijkheden die meekomen met jouw zoon of dochter zijn net zo serieus?
Ik begon deze preek over God als Vader met twee voorbeelden van Vaderbeelden van God. God als lieve Vader, bij wie je kunt schuilen. En God als goede Vader, die overal iets goeds van weet te maken. Ik heb van beide beelden gezegd dat ze goed zijn en bijbels. En ik herhaal dat: als dit is wat jij op dit moment nodig hebt, de steun van deze Vader op deze manier, dan is dit wat jij nodig hebt. En toch wil ik vandaag vanuit hoe Jesaja God aanspreekt ook die kant van Gods Vader zijn benoemen, dat Hem aanspreken als Vader een beroep doen is op zijn verantwoordelijkheden. En dat met dat jij dat bij Hem doet, je jezelf in de positie brengt dat Hij dat bij jou terug doet. En dat is precies waar ik wil zijn. Als jij vandaag in jouw leven een volwassene bent, zelfstandig, georganiseerd, levenswijs – wat ziet God daarvan terug? Of ben je op dat terrein nog in de groei? Maar zit er dan groei in? Wanneer ga je een volwassen gelovige zijn?
God zelf reikt ons dit kader aan: je mag een beroep op Hem doen als je Vader. Maar in Christus’ naam mag Hij jou dan aanspreken als zijn dochter, zijn zoon. En zo een beroep op je doen om op te staan, om in je doen en laten op die Vader van je te lijken, zijn beeld te zijn. [15] Hoe dan? Zie Jezus. Door God lief te hebben boven alles en je naaste als jezelf. Door je leven te vullen met geloof, hoop en liefde. Maar ik ga je dat niet uitspellen. Je bent volwassen. En nu is mijn gebed dat je zijn stem hoort, elke keer als je Hem vanaf nu aanspreekt als ‘mijn Vader.’ Dat jij dan als een donderslag bij heldere hemel zijn stem hoort die je zegt: ‘ja, mijn dochter; ja, mijn zoon.’ En dat jij dan opstaat om dat te zijn, zijn dochter, zijn zoon.
Amen.